Deze roman  van Iván Repila eiste direct mijn aandacht vanwege de bijzondere naam: De jongen die het paard van Atilla stal. Geschiedenis was geen deel van mijn vakkenpakket, maar de naam Atilla kwam me toch vaag bekend voor. Woorden als gevreesd en plunderaar kwamen langzaam naar de oppervlakte drijven. Het idee dat een kind deze beruchte figuur te slim af zou zijn intrigeerde me en leek mij de voorbode van een origineel verhaal. Toen ik de achterkant van het boek had gelezen was ik compleet verkocht.  Twee broers genaamd de Grote en de Kleine die vastzitten in een put en moeten vechten om te overleven terwijl de Grote een plan bedenkt om zijn broertje te bevrijden. Qua concept deed het verhaal me denken aan het kubisme, alleen in plaats van complexe vormen die gereduceerd worden tot bollen, kegels en kubussen heeft Repila een versimpeld decor gecreëerd bestaand uit één sombere plek, twee personages en hun innerlijke gevoelens.

Kortom, nog voordat ik aan de eerste bladzijde van het boek begon, waren mijn verwachtingen hoog. Misschien dat dit verklaart waarom ik het boek nogal vind tegenvallen, het voldeed niet aan het beeld dat ik had gevormd. Het verhaal op zich is goed geschreven. Repila maakt veel gebruik van beeldspraak en zeker de koortsdromen van de Kleine geven blijk van fantasie. De ellendige situatie waarin de broers verzeild zijn geraakt wordt zo gedetailleerd omschreven dat het weinig aan de verbeelding overlaat. Het was dan ook niet moeilijk om de kronkelende wormen en larven voor me te zien die 89 dagen lang het dieet van de broers vormen. Waar Repila zeker in is geslaagd is het overbrengen van de onbarmhartige omstandigheden in de put, het lijden wat de broers wekenlang, zelfs maandenlang moeten verdragen.

Tot hier heb ik niks aan te merken op het boek. Mijn grootste ontevredenheid komt voort uit de gedachten en gevoelens van de personages zelf. Het is duidelijk dat het gaat om twee broers, beide nog slechts kinderen. Dit weerhoudt de schrijver er niet van de bladzijden te vullen met uitspraken die meer bij bejaarden passen die teleurgesteld zijn in het leven. “Stel je de vrijwel blinde gevangene van een kerk voor die in een naargeestige stilte tot liturgieën en gebeden wordt gedwongen”  is een zin die ik niet uit de mond van een kind verwacht te horen.

Als ik één woord moest gebruiken om de sfeer van het boek te omschrijven zou mijn keuze definitief vallen op verbitterd. De koortsdromen van de Kleine zijn zowel choquerend als luguber: hij droomt dat hij zijn moeder opeet maar ook dat hij zijn broer onder een grote molensteen laat vermalen tot pulp. De opmerking dat de Grote zijn uitbraak uit de put niet met ballonnen en taart zou vieren, zoals de Kleine voorstelt, maar met fakkels en schavotten draagt enorm bij aan het idee dat de broers niks hebben om naar terug te keren. Verder leert de Grote de Kleine hoe hij iemand moet vermoorden gebruikmakend van razernij en innerlijke verrotting. Ik kon me gewoonweg niet vinden in de duistere gedachten van de twee jongens. Het beeld van de wereld door hun ogen is er één waarmee ik niet zou willen of kunnen leven.

Verder vond ik het einde van het boek niet bevredigend. Een antwoord op alle opgeroepen vragen waaronder de reden voor hun verblijf in de put blijft uit, en ook de vraagtekens rondom de oh zo intrigerende titel blijven intact. Hier zou ik niet zo mee zitten ware het niet dat ik niet in staat ben wat voor soort boodschap dan ook te filteren uit het boek. Misschien ben ik te gefocust op de discrepanties tussen leeftijd en gedane uitspraken dat ik niet tot de diepere lagen van het boek kan doordringen, maar ik zal het boek voorlopig niet meer openslaan. Desondanks bemoedig ik eenieder de uitdaging aan te gaan meer uit het boek te halen dan mij tot dusver is gelukt.

Deze recensie is geschreven door Christa Laurens,  18 jaar, 6

e

klas VWO, leerling aan het Rijnlands Lyceum Sassenheim

De jongen die het paard van Atilla stal / Iván Repila / vertaling Irene van de Mheen/Uitgeverij De Bezige Bij / 2016 / 128 blz. / ISBN 9789023495758