Een moeder en haar zestienjarige zoon vechten om een gesloten kist. De zoon heeft de sleutel van zijn moeder gestolen, en probeert de kist te openen om te zien wat ze daar al die jaren in verborgen heeft gehouden. Een keer had hij haar de kist zien openen op een onbewaakt ogenblik, maar toen ze hem zag ging de kist snel weer dicht. “De kist bestond niet. Het was een bijzettafel, een kruk op verjaardagen, een voetenbank desnoods, maar geen onderwerp van gesprek, gewoon een ding dat voor mij altijd op slot bleef.”

Dit incident, beschreven in het eerste hoofdstuk van het boek, blijkt tekenend voor de relatie tussen Adriaan van Dis en zijn moeder Marie; vijftig jaar later weet hij nog steeds niet wat er in haar omgaat. Wanneer haar gezondheid erg achteruit gaat, besluit zijn moeder dat ze er geen zin meer in heeft. Ze vraagt Adriaan of hij haar kan helpen een einde aan haar leven te maken door een zelfmoordpil voor haar te regelen. In ruil daarvoor zal ze hem nu eindelijk haar levensverhaal vertellen. Adriaan stemt toe.

Het hete hangijzer dat de gesprekken domineert is de tijd die zijn moeder in een Japans kamp in Indonesië heeft doorgebracht na de Tweede Wereldoorlog en juist dit onderwerp vermijdt ze voortdurend. Marie biedt haar zoon glimpen in haar leven, maar het verhaal blijft onvolledig en de kist blijft op slot. Adriaans geleidelijke overgang van zoon naar biograaf naar psycholoog wordt overtuigend en ontroerend neergezet. Hij is in constante tweestrijd met zichzelf en zijn moeder: kan hij wel van haar houden als hij niet weet wie ze is? In de periode van deze gesprekken bezoekt Adriaan zelf een psychiater, en diens technieken en ideeën sijpelen langzaam door in hoe Adriaan met zijn moeder en haar verhaal omgaat:

“[…] met een zetje en een por van de psychiater verschuiven de panelen en laat de patiënt een andere kijk toe: hij is immers meer dan alleen maar zielig. En zo ontstaat er een aangepast verhaal, nog niet per se waar, maar wel een waarmee hij beter kan leven. Mogelijk moet hij het nóg een paar keer bijstellen. Zijn leven, net als de geschiedenis, wordt een beweeglijk verhaal. Al blijven de feiten hetzelfde, als het al feiten zijn, hij interpreteert ze anders.”

Adriaan erkent hoe een levensverhaal gekleurd en bijgesteld wordt door zijn eigen hoofdpersoon, en toch wil hij de feiten van zijn moeders leven achterhalen. Een voortdurend getouwtrek tussen moeder en zoon volgt: een verbale versie van het gevecht waar het boek mee opende. Marie blijft stug en onpersoonlijk, allesbehalve een hartelijke moeder, maar er zijn momenten dat haar verweer lijkt te breken. Schrijnend is de scene waarin Adriaan zijn moeder moet helpen na haar toiletbezoek. “Je mag me zo niet zien. Een zoon mag zijn moeder zo niet zien.” Marie wil haar lichamelijke zwakte niet tonen aan haar kinderen, en dat geldt net zo goed voor haar innerlijke beweegredenen en gedachten. “Wie te dichtbij kwam, vond een gesloten vrouw. Over gevoelens sprak ze niet en al helemaal niet met haar kinderen.”


Ik kom terug

is een eerlijke en ontluisterende weergave van de laatste pogingen van een zoon om door te dringen tot zijn aftakelende moeder. Hoewel het levensverhaal van Marie helaas weinig interesse weet op te wekken – bovendien blijft de climax waar het naartoe lijkt te werken uit – compenseren de passages die zich in het heden afspelen voor het minder indrukwekkende verleden. Uiteindelijk is Adriaans zoektocht naar de waarheid onbegonnen werk. In plaats daarvan heeft hij het levensverhaal van zijn moeder opgeschreven zoals het aan hem gepresenteerd is – met lacunes en onduidelijkheden, maar wel in de vorm waarin zijn moeder het verhaal zelf wilde gieten: “Zo moet je het […] opschrijven, zoals een mens een verhaal vertelt, soms vooruit, soms achteruit, dan is het pas echt.”

Deze recensie is geschreven door Aline Douma, 21 jaar, student Communicatie- en informatiewetenschappen en Engels te Groningen

Ik kom terug / Adriaan van Dis / Uitgeverij De Bezige Bij / 2014 / 284 pag. / ISBN 9789025443467