De koningin is een steenrijk wijf
Tonnus Oosterhoff is op dit moment de meest interessante dichter in Nederland. Afgelopen jaar ontving Oosterhoff voor zijn poëtisch oeuvre de P.C. Hooftprijs, dat de bekroning op zijn mysterieuze doch herkenbare gedichten is. Zijn meest recente bundel
Leegte lacht
is nog zwarter dan de kleur van de flap. Oosterhoff rekent af met alles en iedereen, maar weet zo nu en dan toch een lach op het gezicht te toveren.
Zijn toon is helder: “De man met de zeis in de luchthaven wacht, / leegte lacht.” Zijn woordkeuze is dat slechts sporadisch, zoals de eindzin van Over één nacht duidelijk maakt: “zo snel niemand lezen kan leegte ijs ster denken.” De zin raakt kant noch wal (wat niet erg is) en ebt betekenisloos weg in de leegte die Oosterhoff zo mooi op papier en met woorden creëert. Die leegte is eeuwig en contrasteert prachtig met het (eindige) leven.
In Frans Budé: “Baby’s cremeert het moeilijkst, ze worden een kleffe bal braakbeen.” Wat voor betekenis heeft het leven? Dat wordt prachtig verwoord in het volgende, titelloze gedicht: “Half één, nachtkrabbel. Ik leg / voor vandaag het dichterschap af. / Nu ik na het tandenpoetsen gorgel en daarna / onder het uitstoten van zeehondgeluiden / ritmisch op mijn lul sta te wijzen / die uit mijn pyjamabroek hangt, / lijk ik in niets op mijzelf.” Spreekt Oosterhoff hier over zichzelf? Horen we hier iemand zich machteloos voelen over zijn voorbije leven? Of spreekt hier iemand die zich verzoend heeft met zijn lot?
Sommige gedichten vallen echter uit de toon, zoals een gedicht dat in digitale vorm extra betekenis krijgt door de speciale effecten van vervagende en verschijnende woorden. Dit effect gaat op papier verloren. Daarom had Oosterhoff dit gedicht beter kunnen schrappen. Zinnen als “traantjes in de Kia Sorento” verstoren eveneens de balans tussen levendige gedichten, dieptrieste overpeinzingen of smartelijke verhaaltjes (natuurlijk wel volgens de kunstgrepen van Tonnus Oosterhoff). Hij maakt het even later in hetzelfde gedicht wel weer goed met de drie eindzinnen: “Teerzwart papier. / Nog zwartere inkt. / De duivel schrijven.”
De oppositie tussen leven en dood en al diens connotaties werkt Oosterhoff op verscheidene manieren uit. Hij bevestigt een vooroordeel of cliché (“Dichters storten zich namens de mensen / in donkere wateren: er is daar iets / ondragelijks dat gedragen moet”), spreekt mysterieus over het leven na de dood (“Voor overmoed is het leven hierna, / de herhaling, de straf.”) of schetst een tragikomisch tafereel in dialoogvorm: “‘Die en die hebben een ongelukkig kind gekregen.’ / ‘Wat erg!’ / ‘Maar het is vrij gauw gestorven.’ / ‘Gelukkig maar; het is overal van af dus.’”
Deze lichte spot bagatelliseert Oosterhoffs indringende toon geenszins. Oosterhoff mag in
Leegte lacht
met alles en iedereen afrekenen, het wordt nooit stekelig of wrang. Nou ja, misschien alleen bij: “De koningin is een steenrijk wijf, dat afstamt van roofridders.” Oosterhoff weet door subtiele betekenisverschillen, slim gevonden combinaties van woorden en uitdrukkingen en schertsende humor een glimlach te toveren op het gezicht van de lezer. En dat moet ook, want het ondersteunt de acceptatie van de eeuwige dood, de leegte en het einde.
Deze recensie is geschreven door Obe Alkema. 19 jaar, student Nederlandse Taal en Cultuur. Hij recenseert ook bij het Friesch Dagblad en 3voor12/Fryslân. Daarnaast zit hij bij Literair Dispuut Flanor en is hij lid van de Groningse Dichtclub Marleen.
Leegte lacht / Tonnus Oosterhoff / Uitgeverij De Bezige Bij / 2011 / 59 pagina’s / ISBN: 9789023469742