En waar is mijn fiets?
’s Lands dichters klagen steen en been, maar hebben ze nou echt wat te klagen? Ze stippen wel bepaalde zaken aan, maar gebruiken slechts lege woorden. Waar vind je heden ten dage nog een dichter die zegt waar het op staat, zegt wat hij denkt en denkt wat hij zegt? Nou, er is zo’n dichter in
Dolhuis
, de derde bundel van Lucas Hirsch.
Zijn bundel is opgedeeld in vijf onderdelen, misschien wel bedrijven. Het eerste bedrijf is ‘Ontkenning’. De gedichten zijn genummerd weergegeven. Nr. 4 eindigt als volgt: “Als we door de bodyscan lopen zien we dat we honger hebben / We leggen onze wapens af en wassen onze handen / Voor de goede vrede prevelen we een gebed.” Twee soorten ontkenning komen aan bod. Letterlijke ontkenning in de eerste dichtregel. Geen honger, geen lijden, geen enkel genot. Dat komt door wat in de twee regels daarna volgt, de impliciete ontkenning. De ontkenning van slechte daden, het geweten dat gebagatelliseerd wordt, is een modern probleem en komt in alle werelddelen voor. Hirsch verwoordt het prachtig.
‘Ontkenning’ eindigt met gedicht nummer zeven met de treffende regel “alsof die joden in Israël van die lekkere jongens zijn.” Hij slaat de spijker op zijn kop. Hij vat de actualiteit bot, maar reëel samen.
Hirsch protesteert. Geen wonder dat deel twee van de cyclus ‘Protest’ heet. Nr. 8 verhaalt over de Argentijnse geschiedenis: “Jorge Zorreguieta had ten tijde van dit dictatoriale regime / een vooraanstaande positie binnen de regering-Videla / Traditiegetrouw legt Koning Beatrix op 4 mei / een herdenkingskrans op de Dam om slachtoffers / van dictatoriale, ondemocratische en fascistische regimes / te herdenken”. Even verder gaat het erover dat Nederland van Maxima houdt en Maxima van haar vader. En dat Hirsch van dit tolerante land houdt. Hij sluit humoristisch af met: “Und wo ist mein Fahrrad?” Verderop komen Mengele en Bernhard ook nog voorbij.
Hirsch denkt echter wel aan zijn lezer, zo getuigt Nr. 13, deel II: “De gevaarlijke poëzie krijgt u overigens geheel gratis voorgeschoteld / en vervolgens door uw strot geduwd.” Zonder protest, want je wilt het als lezer. Hirsch heeft gewoon gelijk. Snel stomen de gedichten door naar ‘Onderhandelen & Vechten’. Dit gedeelte opent platvloers: “Als jij je kut laat zien / dan toon ik jou hoe pervers / mijn wereld is”. Die is binnen. Hirsch weet hoe hij bepaalde zaken die enige discretie vereisen, moet brengen. Bij hem weet je precies waar je aan toe bent en dat is prijzenswaardig. “Laten we uit naam van Karl Lagerfeld skinny jeans verbranden”.
‘Depressie’, afdeling nummer vier van het dolhuis, is de minste van de vijf delen. De heldere toon die Hirsch in de overige vier delen hanteert, wordt hier ingeruild voor een troebele blik op de wereld. De dichter is depressief, zo lijkt het. Zijn taal is echter op sommige momenten prachtig breekbaar: “Ik delf dood als dwergen kolen diep uit mijnen mijnen.” Een paar bladzijden verder wordt iemand echter weer uitgescholden voor “aandachtsgeile amfetamineslikker”.
‘Aanvaarding’, het slotstuk van Dolhuis, is niet alleen een openbaring voor de dichter (“Ik ben ontredderd”), maar ook voor de lezer:
Dolhuis
is een aanklacht tegen alles, tegen de wereld, tegen de literaire wereld.
Het laatste gedicht Nr. 35 eindigt niet voor niets met: “Vergeet niet dat alles poëzie is vandaag de dag / Dat alle poëzie vandaag de dag vergeten wordt”. En, hoe tragisch sommige dichters dat ook mogen vinden, hoe (geveinsd?) fel ze daar ook tegenin proberen te gaan, het is wel zo. En je bedankt Hirsch na deze laatste regels voor zijn scherpe blik en zijn vlijmscherpe pen.
Deze recensie is geschreven door Obe Alkema. 19 jaar, student Nederlandse Taal en Cultuur. Hij recenseert ook bij het Friesch Dagblad en 3voor12/Fryslân. Daarnaast zit hij bij Literair Dispuut Flanor en is hij lid van de Groningse Dichtclub Marleen.
Dolhuis / Lucas Hirsch / Uitgeverij De Arbeiderspers / 2012 / 70 pagina’s / ISBN: 9789029586139